De geschiedenis van judo begint in de middeleeuwen in Japan

Samoerai is de term voor de krijgerklasse in het pre-industriële Japan. De term samoerai betekent Hij die dient. De samoerai (Japanse ridders) in die tijd waren niet alleen bedreven in het vechten met wapens zoals het zwaard, maar zij bekwaamden zich ook in zelfverdediging zonder het gebruik van wapens, zoals in het jiujitsu. In China werden al voor het jaar ‘nul’ dergelijke verdedigingsmethoden gebruikt. De reden hiervoor was dat ook wanneer een samoerai zijn zwaard was kwijt geraakt zich kon verdedigen tegen de vijand met blote handen. Om zich goed te kunnen bewegen waren zij vooral gekleed in leer. Dus niet in ijzeren harnassen, zoals in die tijd in Europa gedragen werden. Samoerai waren ridders die bij een ‘stam (dynastie)’ behoorden. Elke stam had zijn eigen methode. Deze methoden werden opgetekend in geheime boeken. Gedurende het Tokugawa shogunaat verloren de samoerai geleidelijk hun militaire functie. Tegen het einde van die periode waren de samoerai een soort ambtenaren geworden, waarbij hun zwaarden slechts een ceremoniële functie vervulden.

Tijdens de hervormingen van de Meiji-restauratie aan het eind van de 19e eeuw, werd de samoerai klasse afgeschaft in het voordeel van een leger op westerse leest. Het dragen van een samoerai zwaard werd hierbij verboden.

Vele ex-samourai gingen les geven in Jiu-Jitsu. Het zwaard was de ziel van de samoerai. Dit droeg de samoerai altijd bij zich als zijn voornaamste wapen. Het zwaard moest met respect behandeld worden. Je zwaard verliezen werd als een schande beschouwd en soms werd daarvoor zelfs seppuku gepleegd (traditionele vorm van zelfmoord). De vaardigheid om te gaan met het zwaard, heet ken-jutsu. Met ju-jutsu en andere vaardigheden is ken-jitsu onderdeel van budo, de Japanse krijgskunsten. Budo zijn in de moderne tijd opgesplitst en vertaald als karate (aanvallen), jiujitsu of judo (grijpen), aikido, kendo, iaido en kobudo (wapens).

bron: nl.wikipedia.org